Kanker zit niet in de genen, daar is een groot aantal argumenten voor. Toch pogen kankeronderzoekers steeds weer de link te leggen tussen kanker en genen. Waarom gebeurt dat?
Een grote verworvenheid van de genetica is het ontdekken van het mechanisme dat voedsel, omgeving en stress de genen beïnvloeden.
Eigenlijk is het nog beter om te zeggen dat slechts bij 5% er indicaties zijn voor een genetische factor, zoals het Erfocenter doet. Dan gaat het vrijwel altijd om kanker bij jonge mensen zoals kinderen.
Een moeder kan het risico op ziekten bij het kind vergroten, als ze te veel suiker, transvetten en synthetische toevoegingen naar binnen werkt. Dat wordt epigenetica genoemd.
Epigenetica is de studie naar het feit dat ons gedrag en omgevingsfactoren directe invloed hebben op ons DNA.
Het adagium van het vorige paradigma dat kanker in de genen zou zitten impliceert een foutieve werking van het DNA. Echter, daar is geen bewijs voor geleverd.
Ons DNA is in principe goed en gericht op homeostase, zo gezond mogelijk oud worden. Slechts ongezonde handelingen zoals slecht eten, milieuvervuiling en vasthouden aan emotionele conflicten zijn de oorzaken van ziekte en kunnen deze natuurlijke neiging tot homeostase dermate blokkeren dat een ziekte nodig is om ons lichaam te doen herstellen.
Ziekten zouden door overerfelijke factoren kunnen worden overgedragen van ouders op kind, zo luidt een stelling van genetische onderzoekers uit de jaren 90 van de 20e eeuw. Deze stelling is op aan alle kanten weersproken.
Er is op wetenschappelijk gebied een groot verschil tussen de zienswijzen van moleculair biologen en kankeronderzoekers. Een moleculair bioloog ziet helemaal geen genetische oorzaak van kanker.
Waarom wordt er steeds weer gepromoot dat kanker in de genen zit?
In 2003 is het menselijk genoomproject afgerond. Wetenschappers hebben het menselijk DNA in kaart gebracht. Dat onderzoek kostte vele miljarden euro´s belastinggeld.
Om tegenstanders van geldverspilling bij voorbaat van repliek te dienen is het menselijk genoomproject als zeer belangrijk verondersteld omdat het misschien kon aanwijzen door welke genen kanker zou worden veroorzaakt.
Dat was een onjuiste gok; vele miljarden die in kankeronderzoeken zijn gestopt welke het verband tussen genetische oorzaken en kanker moesten aantonen, zijn weggegooid geld.
Toch beweert men dat in 5% van de gevallen kanker wel erfelijk is. Dat komt omdat men vast wil houden aan een het idee van erfelijkheid, ook al is dat nog maar voor 5% relevant.
Men krijgt subsidie van afdelingen genetica van universiteiten, en de website is onderdeel van het Erfocentrum, een centrum dat op zoek is naar niet relaties tussen genen en ziekten.
Dat houdt feitelijk in dat deze genenonderzoekers en kankerwetenschappers op een dwaalspoor zitten. Men probeert steeds met dezelfde niet werkende onderzoeksmethoden kanker te onderzoeken, en hoopt tegen beter weten in op een resultaat dat nu eens een keer wel meer opheldert.
Het idee dat het menselijk genoomproject niet tot inzichten over kanker leidt wordt gedeeld door onderzoekers van het menselijk genoomproject zelf.
In 2001 kwam een groep onderzoekers met het boek: 'Its´s proteins, not genes´ op de proppen wat betekent: het zijn proteïnen, niet de genen´. In dit boek staat onder andere dat genen niet bepalen of je darmkanker krijgt.
Als de onderzoekers zelf al inzien dat genen geen oorzaak kunnen zijn dan is er heel wat aan de hand.
Professor Sopolsky, hoogleraar biologische wetenschappen stelt dat genen passiever en ondergeschikter aan allerlei factoren zijn dan wordt beweert.
Genen zijn niet de allesbepalende factor met betrekking tot het krijgen van ziekten. Genen controleren niet de lichaamsfuncties; ze staan op zichzelf.
Dr Weinberg ziet ook geen heil in de genenoorzaak. Hij legt dat uit in zijn boek: One Renegade Cell, How Cancer Begins uit 1998.
Hij beschrijft de geschiedenis van onderzoeken naar kanker van 1955 tot 1995. Weinberg is hoofd van een kankeronderzoekscentrum van het Whitehead Institute.
Zijn algehele conclusie is dat onderzoekers er totaal niet in zijn geslaagd een oorzaak voor kanker aan te wijzen. Al vanaf de jaren 40 pogen onderzoekers kankeroorzaken in de genetische hoek op te sporen maar slagen daar telkens weer niet in.
Dat leidt er evenwel niet toe dat van het idee wordt afgeweken; men blijft gewoon doorzoeken in de verkeerde richting.
Ook Weinberg zegt dat genen passief zijn en geen dominante rol spelen.
In 2005 antwoordde professor Lander, de meest toonaangevende moleculair geneticus van de V.S, voor Newsweek een aantal vragen.
Hij antwoordde over het nut van het menselijk genoomproject dat we niet weten hoe we het menselijk DNA moeten lezen. De genen zijn alleen maar in kaart gebracht, maar dat betekent nog niet dat we ze begrijpen waar ze toe dienen.
Deze mondiaal gezien belangrijke geneticus zegt in feite dat het in kaart brengen van de menselijke genen, zoals is gebeurt met het menselijk genoomproject, geen medische waarde heeft.
In het boek: Exploring the Gene-Myth legt professor Ruth Hubbard, van de Harvard Universiteit uit het najagen van genen voor het verklaren, genezen en voorkomen van ziekten misbruik van tijd en geld met zich mee brengt.
Volgens het is de taal die genetici gebruiken ideologisch van aard met woorden als ´controleren, programmeren en determineren´. In feite wordt er een veel te actieve rol aan het DNA toegekend. De biotechnologische industrie doet beloftes die nergens op zijn gebaseerd.
Hubbard stelt onder andere dat de meeste mensen met een bepaald gen waarvan gedacht wordt dat het kanker veroorzaakt, de kanker juist niet krijgen. Je mag toch veronderstellen dat als iets wat als oorzaak wordt aangeduid in minstens 90% van de gevallen gebeurt.
Andere onderzoekers hebben deze contradictie geprobeerd te lijmen door te melden dat epigenetische omgevingsfactoren en voeding de genen aan of uit zetten.
In feite zijn het alleen deze omgevingsfactoren die een rol spelen. Dan gaat het bijvoorbeeld om industrievulling, want vulling uit de industrie kan ons met een voedingsstoffentekort opschepen zodat de lichaamscellen beschadigen, er een oxidatieve stressreactie ontstaat, waardoor uiteindelijk ook het DNA beschadigd kan worden.
Probleem hierbij is dat vele medische hulpmiddelen zoals medicijnen eveneens de oorzaak zijn van oxidatieve stress en dus beschadiging van het DNA.
Met andere woorden: men poogt om de gevaren van industriële vulling en medicijnen te verhullen door genen als oorzaak aan te wijzen. Maar dat is niet gelukt, aangezien er vele wetenschappers door deze redenering hebben heen geprikt.
Richard Lewontin is net als Hubbard hoogleraar aan de Harvard Universiteit. Hij stelt dat er nooit sluitend bewijs is geweest voor de genetische oorzaak van ziekten. Hij betitelt het menselijk genoomproject als een dure, intellectuele oefening zonder medische waarde.
Er is wetenschappelijk onderzoek gedaan naar een connectie tussen de genen en diabetes maar dit verband is nooit aangetoond. Het is eerder een vorm van reclame voor de genentheorie om te beweren dat de oorzaak van ziekten genetisch bepaald kunnen worden, zo stelt deze hoogleraar.
Professor Lewontin meldt verder dat er geen afzonderlijke DNA-standaard bestaat en dat het daarom geen zin heeft om verschillen in DNA-volgorde op te sporen.
Jarenlang zijn mensen de wortel voor de neus gehouden dat de kennis over genen zou leiden tot een gentherapie. Dat is echter nooit gebleken.
In Frankrijk was men alvast maar begonnen met experimenten met een gentherapie bij drie mensen. Dat moest echter worden stopgezet toen alle drie de proefkonijnen of slachtoffers kanker kregen.
Dat geldt bijvoorbeeld ook voor genetische manipulatie van voedselgewassen. Na twee of drie nieuwe generaties van door wetenschappers genetisch gemanipuleerde planten is de plant weer hersteld.
Dat is een opluchting voor tegenstanders van genetische manipulatie; na een of twee generaties zijn de aangebrachte mutaties teniet gedaan.
Mensen die veel te maken hebben gehad met kanker zoals natuurartsen en fytotherapeuten denken dat de oorzaak van kanker gelegen is in een combinatie van de drie van bovengenoemde oorzaken. Er is dus een voedselcomponent, een omgevingscomponent en een psychische component.